Hoogleraar José van Dijck over de toekomst van sociale media

‘Ik werk altijd aan tien dingen tegelijk’, zegt José van Dijck, hoogleraar Media en Digitale Samenleving in onze online meeting. In haar onderzoek en projecten verkent ze graag een breed scala aan onderwerpen, altijd met een digitale invalshoek. Momenteel richt ze zich op digitale autonomie, een thema dat steeds urgenter wordt. Daarnaast is ze betrokken bij het onderzoeksproject AlgoSoc (Algorithmic Society), dat zich verdiept in de impact van algoritmes, data en techplatformen, en zelf experimenteert met NextCloud. Via het project PubHubs – een alternatief communityplatform – onderzoekt ze samen met collega’s nieuwe vormen van sociale media die privacy en gemeenschapsvorming centraal stellen.

De Data Morgana aflevering met José gemist?

Kijk ‘m terug op PeerTube

Een drukke agenda, José.

Het is veel tegelijk inderdaad. Maar je moet het ook allemaal doen, vind ik. Je kunt heel hard roepen “het moet anders en beter”, maar dan moet je vervolgens ook zelf die alternatieven gaan testen. Als je dat niet doet, dan blijf je altijd een beetje aan de zijlijn staan.

Als je zoiets technisch ontwerpt, zoals mijn collega Bart Jacobs doet met PubHubs met zijn team in Nijmegen, dan ben je er nog niet. Want je moet natuurlijk ook uitvinden hoe je die communities moet modereren. En zelfs als je alles perfect hebt georganiseerd, moet je nog bedenken hoe je het gaat implementeren. Organisaties kiezen voor hun communicatie toch snel voor WhatsApp of een ander platform, want dan kan iedereen er lekker makkelijk bij. Dan zie je hoe hardnekkig gewoontes zijn. Technisch ontwerpen is één ding, iets anders is het implementeren en uitrollen. Gebruikersgemak is bijvoorbeeld ook heel belangrijk bij het technisch ontwerp van een alternatief platform.

Anders begrijp je misschien niet helemaal waar de weerstand vandaan komt of waar iets misloopt?

Ja, je moet iets testen om te weten waar de frictie zit. Dat is natuurlijk ook een reden waarom we met z’n allen naar de Big Tech platformen zijn gerend; ze zijn ontzettend gebruiksvriendelijk. Ze trekken je als het ware naar binnen; er spelen allerlei verslavingsmechanismen mee. Je moet er echt iets voor doen om je daaruit te trekken. Je moet er bewust mee bezig zijn en een bewuste keuze maken om naar een ander medium over te gaan.

In de aflevering noemde je dat we in Europa geen democratische controle hebben over de populaire sociale media. Waar doel je dan precies op?

Deze platformen – denk aan Facebook, Instagram, maar ook TikTok – trekken ons door middel van algoritmes in een grote stroom van informatie die we nauwelijks meer kunnen controleren en die steeds verder ‘vervuild’ raakt met mis- en desinformatie. De grote Amerikaanse platformen doen ook steeds minder aan moderatie, waardoor die misinformatie ongestoord iedereen kan bereiken.

Het erge is dat ze daar ook niet voor aansprakelijk gesteld kunnen worden of zelfs maar verantwoordelijk voor kunnen worden gehouden vanwege gebrekkige of ontbrekende wetgeving. Dat betekent dat algoritmen niet alleen verdienmodellen zijn geworden, maar ook bedrijfsgeheimen waar we niet bij kunnen en waar we dus ook niet als democratische samenleving toezicht op kunnen houden. Dus als er verslavende mechanismen in zitten, als er misinformatie en manipulatie van meningsvorming in zit, komen we daar nu niet achter. Als samenleving hebben wij nauwelijks democratische middelen om daarop toe te zien of om daarin in te grijpen.

Laten we even terug naar de beginjaren van sociale media en waarvoor ze dienen. Je beschrijft een shift in wat verbinding precies is online en hoe dat is veranderd in tien jaar.

Begin jaren 2000 begonnen sociale mediaplatformen als een vorm van connectie. We wilden verbinding maken tussen mensen en groepen. Zo begonnen we in Nederland met de Digitale Stad om online community’s mogelijk te maken. Gaandeweg is dat zoeken naar “connectedness” (menselijke verbinding of verbondenheid) veranderd in “connectivity”: geautomatiseerde verbindingen of connectiviteit. En die automatische verbindingen waren de motor achter de snelle opkomst van platforms als Facebook, YouTube en LinkedIn rond 2008-2012.

Veel platforms zijn niet zozeer gebaseerd op het vormen van community’s. Dat is niet hun ultieme waarde, want dat is natuurlijk geld verdienen door de achterliggende verdienmodellen. Dat betekent dat ze zoveel mogelijk mensen naar die platforms moeten krijgen om hen zoveel mogelijk advertenties of commerciële informatie te laten zien; ook willen ze zoveel mogelijk data verzamelen om daar zoveel mogelijk profielen uit te halen die je vervolgens weer kunt verkopen aan derden. Met dat type van connectiviteit – haal zoveel mogelijk gebruikers naar je platform met likes en andere mechanismen – bevorderen ze een soort van verbinding die zich niet meer richt op community’s maar op commerciële waarden.

Is dat wat nu “engagement” wordt genoemd?

Engagement is een hele misleidende term. Het heeft niet niet echt meer te maken met de sociale term “betrokkenheid”. Het betekent nu zoveel mogelijk aandacht, zoveel mogelijk hits en views in de vorm van een getal.

Deze omslag vond zo’n tien jaar geleden plaats. Zitten we nog in dezelfde shift?

Het is nu twaalf jaar later – nou, dit is alleen maar veel erger geworden. Toen ik het zag gebeuren toentertijd heb ik het in mijn boek The Culture of Connectivity beschreven als een proces. De macht over die mondiale connectiviteit kwam in handen van enkele bedrijven. Facebook, Instagram, WhatsApp zijn van één bedrijf, Meta. Hetzelfde geldt voor Google, die YouTube heeft. LinkedIn is van Microsoft. En je hebt nu ook ByteDance, wat eigenaar van TikTok is. Er zijn eigenlijk nog maar een handvol bedrijven, een stuk of vijf, die het online communicatieverkeer beheersen en controleren.

Sociale media zijn steeds minder community-tools geworden en steeds meer meningenmachines en commerciële carrousels. Dat betekent niet dat sociale media geen functie meer kan hebben als verbindingsmiddel. WhatsApp-groepen hebben bijvoorbeeld natuurlijk een verbindende functie.

Wat is er dan nodig om die verbinding weer centraal te stellen online?

Nou, een paar dingen. Als we willen dat er online hechtere verbindingen plaatsvinden, moeten we dus weg van het connectiviteitsprincipe, van het commerciële, data-gedreven verkeer. In plaats daarvan moeten we veel meer naar online platformen die we ook zelf beheersen en beheren, waar we zelf democratische controle op kunnen toepassen, waar we zelf bij de moderatie zijn en waar we binnenin kunnen kijken. PubHubs maken we bijvoorbeeld helemaal open source.

Naarmate platformen dichter bij publieke organisaties liggen, kun je die offline basis van vertrouwen beter vertalen naar bijvoorbeeld online moderatie. Als moderatie ergens in Silicon Valley ligt, heb je er gewoon minder vat op. Als dit dichter bij je community ligt, kun je ook de mensen erachter aanspreken. Je kunt ze bellen en vragen ‘hoe zit dat met die moderatie?’ Ik geloof veel meer in dat soort verbindingen, niet alleen sociale, maar ook maatschappelijke verbondenheid om de online ruimte vorm te kunnen geven.

Nu zijn er wel steeds meer mensen die richting de alternatieven bewegen. Maar je moet maar net weten dat die alternatieven er zijn of bijvoorbeeld mensen in je omgeving hebben die ermee aan de slag gaan en als inspiratie kunnen dienen. In hoeverre moet die verantwoordelijkheid voor overstappen bij mensen liggen en is dat niet iets wat iemand makkelijk voor ons moet maken? Denk bijvoorbeeld aan de overheid.

Ja, dat zou je denken, maar ik denk niet dat jij en ik willen dat de overheid bepaalt waar en hoe wij ons online bewegen. Je hebt de overheid aan de ene kant, je hebt de markt aan de andere kant en de derde poot is civil society. Dat zijn bewegingen zoals PublicSpaces en publieke organisaties zoals universiteiten, bibliotheken, en anderen die dat hele online debat vormgeven. Dat soort entiteiten moeten zich eigenlijk ook manifesteren in het ontwerpen van “hun” digitale ruimte. Je kunt niet van een enkel individu verwachten dat die een community-platform ontwerpt. Organisaties kunnen dat wel – wellicht met financiële steun van de overheid. 

PublicSpaces wordt door publieke organisaties gedragen. Daar geloof ik heel sterk in – maar niet dat de overheid alles voor ons regelt. De overheid kan dat ook niet, die hebben zorgen genoeg. De Rijksoverheid moet zich bijvoorbeeld bezighouden met digitale soevereiniteit in de vorm van een eigen cloud; een publieke digitale infrastructuur. En de ontwikkeling van al die alternatieve platforms, die ligt voor een groot deel ook bij de derde poot, bij de civil society.

Als we kijken naar de huidige architectuur van die platforms en mogelijke nieuwe vormen, moeten we dan gaan voor één Nederlands open source platform? Of zouden we dit moeten verspreiden over verschillende platforms en dus meer een gefragmenteerd aanbod creëren? Hoe zie je die architectuur van een alternatief platform ecosysteem voor je? 

Die diversiteit is belangrijk. Aan de andere kant wil je niet dat het hele landschap versnipperd raakt en dat we niet meer bij elkaar kunnen komen. Je moet daarom zorgen voor een paar principes. Allereerst is dat interoperabiliteit; dat betekent dat je tussen die hubs op en neer kunt bewegen, zoals een bericht van Signal naar WhatsApp sturen. Een ander principe is dataportabiliteit; dat betekent dat je je data mee kunt nemen naar een ander platform zoals je bijvoorbeeld nu je telefoonnummer naar een andere provider kan meenemen. Als ik nu van WhatsApp naar Signal verhuis, moet ik mijn data achterlaten.

Er is een aantal principes en voorwaarden op basis waarvan we die platformen kunnen bouwen. Als we dezelfde protocollen gebruiken, dan gaan we in ieder geval uit van dezelfde technische voorwaarden. We kunnen ook streven naar open standaarden; hiermee weten we aan welke standaard we moeten voldoen om online te kunnen opereren. Het principe van een stekker in een stopcontact kunnen steken in elk land, dat zijn open standaarden. Daar moeten we ook naar streven online.

Als we die open standaarden eenmaal hebben, dus die protocollenafspraken, kunnen we daarna heel veel diversiteit aan platformen toelaten. Nu worden die standaarden allemaal beheerst door de big tech bedrijven. Apple beheerde hun eigen hardware in het Apple-ecosysteem tot de stekkertjes aan toe. Gelukkig heeft Europa nu één standaard gesteld voor het kabeltje. Zulke voorwaarden moet je creëren om die diversiteit aan platformen mogelijk te maken.

Dat is een positieve ontwikkeling. Sta je zelf ook positief in de strijd?

Ik heb altijd hoop, ik ben een grote positivo. Ik ben al 12, 15 jaar bezig met deze materie. De laatste maanden merk ik opeens dat er snel meer urgentie ontstaat ten aanzien van dit probleem. Iedereen vroeg altijd aan mij: Waarom maak je je zo druk? We kunnen het toch ook prima met die Amerikaanse platformen doen? Die noodzaak van onafhankelijkheid heb ik altijd heel sterk gevoeld. Het is jammer dat er zo’n geopolitieke omslag nodig is om die noodzaak duidelijk te maken.