Door: José van Dijck

Dit artikel verscheel eerder in het Financeel Dagblad op 29 september 2021.

De macht van de grote techreuzen staat digitale soevereiniteit van Europa in de weg. We moeten aan de slag om zelf platforms en een digitale infrastructuur te ontwikkelen, schrijft universiteitshoogleraar José van Dijck.

Commissievoorzitter Ursula von der Leyen zette half september in haar ‘State of the Union’ de digitale soevereiniteit van Europa hoog op de agenda. Europa’s positie op het wereldtoneel, dat gedomineerd wordt door Chinese en Amerikaanse techreuzen, is op zijn zachtst gezegd beklemmend. De lidstaten van de Europese Unie hebben moeite hun onafhankelijkheid te waarborgen in de huidige digitale samenleving, omdat er nauwelijks alternatieven zijn.

Enkele dagen na die toespraak verscheen het rapport ‘De stand van digitaal Nederland’, van het Rathenau Instituut. Daarin lezen we: ‘De macht van big tech staat een eerlijke economie in de weg, strekt zich uit tot publieke sectoren en creëert een groeiende afhankelijkheid van buitenlandse techleveranciers voor essentiële diensten als videobellen, e-mail en laptops in de klas.’ Het rapport doet enkele krachtige aanbevelingen: het formuleren van toekomstbestendige wettelijke kaders, het stimuleren van op publieke waarden gebaseerde innovaties, en zeggenschap van burgers en professionals over die innovaties.

Publieke waarden

Natuurlijk is het belangrijk om in Europa voor stevige wettelijke kaders te gaan zorgen. De Digital Services Act die momenteel in de maak is (en die transparantie en toezicht moet versterken), vormt een uitgelezen kans om de principes van de digitale samenleving te verankeren in publieke waarden. Uitgangspunten zoals privacy en veiligheid maar ook transparantie, onafhankelijkheid en democratische controle zullen daarbij leidend zijn.

Maar een harde voorwaarde voor de Rathenau-aanbevelingen om burgers zeggenschap te geven over hun digitale omgeving is dat er ook alternatieve platforms ontwikkeld worden die zulke principes technisch mogelijk maken. En dus moet Europa, maar zeker ook Nederland, daarin investeren. Niet alleen in het ontwikkelen van platforms voor publieke sectoren, zoals onderwijs en zorg, maar ook in digitale infrastructuur, zoals besturingssystemen en cloudservices.

Steeds meer burgers en professionele organisaties brengen de aanbeveling van het Rathenau Instituut in de praktijk. Zo konden we vorige maand in het FD lezen dat de Nederlands-Duitse stichting UBPorts een besturingssysteem voor mobiele telefoons ontwikkelt, Ubuntu Touch genaamd. Dat is een opensource-alternatief voor Google Android en Apple iOS. Op die softwarelaag kun je weer andere applicaties bouwen, zoals een Open Store voor apps.

Veiligheid voor gebruiker

Ook is er het Nederlands bedrijfje dat The Good Cloud runt —een partner van het Europese Nextcloud— dat alternatieve clouddiensten aanbiedt. Natuurlijk zijn deze initiatieven (nog) klein en in ontwikkeling, maar het gaat erom dat er op basis van andere principes gebouwd wordt: open source, interoperabiliteit en dataportabiliteit gekoppeld aan uitgangspunten als privacy-vriendelijkheid, veiligheid en datazeggenschap voor de gebruiker.

Dezelfde principes liggen ten grondslag aan IRMA, de app voor het digitaal vaststellen van iemands identiteit — een alternatief voor zowel DigiD als Facebook ID of Google ID. IRMA is ontwikkeld als een gedecentraliseerde, nonprofit, opensource-applicatie, en wordt inmiddels uitgerold in een aantal gemeenten en zorginstellingen. IRMA kan op verschillende manieren worden ingebouwd in digitale omgevingen, maar is ook uit te bouwen naar andere functionaliteiten, zoals sociale-interactieplatforms voor gebruikersgroepen.

'Gezamenlijke ontwikkeling van tech geeft burgers en professionals meer zeggenschap over innovaties'

Nederlandse organisaties — zowel nonprofit als profit — zijn heel actief waar het gaat om het creëren van alternatieven voor big-techplatforms. Enkele jaren geleden startte PublicSpaces, een initiatief waarbij inmiddels zo’n veertig culturele en mediaorganisaties zich hebben aangesloten, en waar ik lid ben van de Adviesraad. Voor omroepen, bibliotheken en musea die met hun bezoekers willen communiceren en informatie willen delen, zit er vaak niets anders op dan gebruik te maken van grote commerciële platforms op hun voorwaarden.

Daar wil PublicSpaces verandering in brengen. Door samen te werken kunnen deze organisaties een zwengel geven aan innovaties die de publieke waarden respecteren en deze vervolgens uittesten. Met het bundelen van krachten, het delen van kennis en het samen bouwen aan een ecosysteem van verantwoorde apps en platforms, kunnen burgers en professionals meer zeggenschap krijgen over hun innovaties.

Bovendien kunnen ze zo regie voeren over een transparante omgeving: Wat gebeurt er met de data van bezoekers en gebruikers? Hoe kunnen gebruikersgemeenschappen hun eigen sociale interactie modereren en toezien op de ‘hygiëne’ ervan?

Als we Von der Leyens streven naar soevereiniteit in een digitale wereld serieus nemen, begint dat in Nederland met het uitvoeren van de aanbevelingen van het Rathenau-rapport.

Een groot probleem is dat Facebook, WhatsApp en Twitter, met miljarden gebruikers, niet toestaan dat gebruikers uit andere sociale platforms interacteren met hun apps. Toekomstbestendige Europese wetgeving zou kunnen zorgen dat op publieke waarden gebaseerde platforms een volwaardige plek krijgen in het wereldwijde digitale ecosysteem.

Crux

Het goede nieuws is dat er al veel van zulke innovaties zijn. De crux zit ‘m in het stimuleren en steunen ervan, zowel vanuit ministeries als vanuit het bedrijfsleven.

Technologische diversiteit in de digitale wereld is even belangrijk als sociale diversiteit in de fysieke wereld en biodiversiteit in de natuur.


Over José van Dijck

José van Dijck is universiteitshoogleraar media en digitale samenleving aan de Universiteit Utrecht. Haar onderzoeksfocus ligt op media en technologie, sociale media, digitale platforms, algoritmes en publieke waarden. Van Dijck studeerde literatuurwetenschap en Nederlands aan de Universiteit Utrecht (1985) en promoveerde in 1992 aan de Universiteit van Californië, San Diego (UCSD) in de Verenigde Staten. Van 2015-2018 was zij (de eerste vrouwelijke) president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.